Ga terug
Logo van Betrouwbare Bronnen Betrouwbare Bronnen

Tom de Bruijn over de verhouding Nederland-EU

In Betrouwbare Bronnen aflevering 344 praten Jaap en PG met Tom de Bruijn naar aanleiding van een verhaal dat hij op 23 maart 2023 vertelde op de Nederlandse ambassade in Parijs als onderdeel van een reeks bijeenkomsten over de Frans-Nederlandse relatie met het oog op het staatsbezoek van Emmanuel Macron in Nederland op 11 en 12 april. Een bewerking verscheen op de website Le Grand Continent. Hieronder een Nederlandse vertaling.

Van idealisme naar pragmatisme: Nederland in de Europese constructie

Tom de Bruijn, een kenner van de mysteries van zowel de politiek van de Unie als de interne politiek van Nederland, blikt terug op zeventig jaar geschiedenis tussen Den Haag en Brussel.

In de geschiedenis van de relatie van Nederland met de Europese integratie zijn drie grote periodes te onderscheiden. De eerste periode (van 1950 tot 2000) wordt gekenmerkt door een gemeenschappelijk idealisme, de tweede (van 2000 tot 2016) door een zekere ontgoocheling en de derde (van 2016 tot vandaag) door een vaste overtuiging – meer pragmatisch en minder ideologisch.

Idealisme

De eerste periode is duidelijk de langste. De begindagen van de integratie in de samenleving in Nederland waren echter aarzelend. De ontvangst in 1950 van het Schumanplan in Nederland - waarover Den Haag niet was geraadpleegd - was nogal lauw. Evenzo werd zijn deelname aan de EGKS zonder veel overtuiging gedaan. Waar Nederland vandaan kwam, was begrijpelijk: begin jaren vijftig was het van oudsher een oceaangericht en neutraal land, op hun hoede voor de grote Europese mogendheden. Het protestantisme - ondanks een 40% katholieke bevolking - maakte het dichter bij de Angelsaksische wereld. Daarom voelde het land zich ongemakkelijk bij deze bocht naar het vasteland. Maar dat veranderde snel. Niet langer afhankelijk van Indonesië, werd de Nederlandse economie steeds afhankelijker van die van Duitsland, een afhankelijkheid die mogelijk werd gemaakt door een bilaterale vrijhandelsovereenkomst in 1949.

Toen Frankrijk in 1954 zijn supranationale idealisme verloor door het mislukken van de Europese Defensiegemeenschap in de Nationale Vergadering, ontdekte Nederland dat van hen. In 1955 presenteerde minister van Buitenlandse Zaken Jan Willem Beyen een plan voor de economische integratie van de zes stichtende landen van de EGKS. Dit plan was des te ambitieuzer omdat het, in plaats van te voorzien in sectorale integratie, zoals Jean Monnet en Robert Schuman hadden voorgesteld, pleitte voor de totstandbrenging van een echt geïntegreerde economische markt, die zou beginnen met een douane-unie. Het plan van Beyen, dat de basis werd van het Benelux-memorandum op de conferentie van Messina (1955), vond in 1957 zijn inwijding in het Verdrag van Rome tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap.

Maar dit Europese idealisme was slechts gedeeltelijk: in werkelijkheid beperkte het zich tot economische integratie. Op politiek en militair gebied voerde Nederland een duidelijk Atlantische politiek - soms royaler dan de koning, dat wil zeggen minder Europees dan de Verenigde Staten bepleitten. Vandaar enerzijds het felle verzet van Nederland tegen het plan Fouchet van generaal De Gaulle voor een Europese politieke unie en anderzijds de krachtige steun van Groot-Brittannië voor toetreding tot de Europese Gemeenschappen, wat - De Gaulle had opgemerkt - enigszins tegenstrijdig was omdat de Het Verenigd Koninkrijk was tegen elke supranationale Europese constructie.

Hoe het ook zij, Nederland bleef jarenlang deze twee wegen parallel bewandelen: de Europese en de Atlantische. Deze twee wegen kwamen voort uit dezelfde zorg: de grote Europese staten in bedwang houden.

Het communautair idealisme kwam bijvoorbeeld tot uiting in de ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van Europees commissaris Sicco Mansholt, maar ook in een stroom van ideeën over de oprichting van een monetaire unie, met name het Duisenbergplan – later de eerste president van de Europese Centrale Bank — in 1976. Men zou ook de rol kunnen noemen van president Wisse Dekker van het grote bedrijf Philips, volledig gesteund door premier Ruud Lubbers, bij het voltooien van de interne markt.

Het voeren van een beleid van steeds verdergaande economische integratie duurde tot het Verdrag van Amsterdam in 1997, ondanks het feit dat de federalistische ambities van Nederland tijdens het voorzitterschap door de Europese partners - met uitzondering van België - van de hand waren gewezen. het Verdrag van Maastricht in 1991.

Deze hele lange periode werd in Nederland gekenmerkt door een vrijwel unanieme politieke consensus over het Europese beleid, zowel in het parlement als in de publieke opinie.

Ontgoocheling

De tweede periode, van 2000 tot 2016, die van onttovering, was al aangekondigd in de laatste jaren van het voorgaande decennium.

Ten eerste was de Economische en Monetaire Unie (EMU) minder supranationaal gebleken dan Nederland had gewild. Den Haag was vooral bezorgd dat het toezicht op de convergentiecriteria zou worden ingegeven door politieke overwegingen in plaats van door overwegingen van fiscale strengheid. Nederland wilde daarom overgaan naar de derde fase van de totstandkoming van de Monetaire Unie met een aantal landen beperkt tot die welke zonder mankeren en duurzaam aan de convergentiecriteria voldeden. Maar uiteindelijk zijn om politieke redenen vanaf het begin elf landen tot de monetaire unie toegetreden, vanaf 2001 gevolgd door Griekenland.

Ten tweede werd in Nederland in februari 1995 de politieke consensus over integratie verbroken door de liberale partij van Frits Bolkestein – toekomstig Europees commissaris! — waarmee na Margaret Thatcher het debat werd geopend over de nettobijdrage van Nederland aan de Gemeenschapsbegroting. Voor het eerst besprak een grote politieke partij, deelnemend aan de regering, de voordelen van Europese integratie. Tot grote spijt van haar sociaaldemocratische premier Wim Kok. Deze vraag zou in de daaropvolgende jaren een constant maar controversieel onderdeel van de Europese politiek worden en Euro-scepticisme in Nederland aanwakkeren.

Maar het tijdperk van onttovering blijft vooral geassocieerd met één datum. De ECOFIN-Raad van 25 november 2003 in Brussel. Toenmalig ambassadeur bij de Europese Unie, ik herinner het me als de dag van gisteren. Op die dag weigerden lidstaten de buitensporigtekortprocedure toe te passen op Frankrijk en Duitsland – twee landen die duidelijk niet voldeden aan de budgettaire criteria van het stabiliteits- en groeipact. Met name het feit dat Duitsland, traditioneel een bondgenoot op het gebied van monetaire en budgettaire kwesties, het pact ongestraft schendt, had een vernietigend effect. Nederland voelde zich permanent verraden.

Het tijdperk van onttovering blijft vooral geassocieerd met een date. De ECOFIN-Raad van 25 november 2003 in Brussel. Dat Duitsland, traditioneel een bondgenoot in monetaire en budgettaire aangelegenheden, het pact straffeloos schond, had een vernietigend effect.

Een jaar later verliet Geert Wilders de liberale partij, met name om een ​​Europese politieke reden: hij was radicaal gekant tegen het toekomstig lidmaatschap van de Unie van Turkije, dat de liberalen op hun beurt weigerden uit te sluiten als het land op een dag aan de nodige voorwaarden zou voldoen. . Twee jaar later richtte hij zijn eigen politieke partij op, de Vrijheidspartij, openlijk anti-Europees en op monetair vlak gunstig voor een terugkeer naar de gulden.

Dit groeiende euroscepticisme in de samenleving werd niet onmiddellijk erkend door de gevestigde politieke klasse. De tegenstem van de Nederlanders in 2005 op het referendum over de Europese Grondwet, voortkomend uit de Conventie onder leiding van Valéry Giscard d'Estaing - een voorstel dat een week eerder door Frankrijk was afgewezen - zorgde voor een flinke schok. Van de ene op de andere dag begonnen bijna alle politieke partijen hun Europese standpunten te herzien en rekening te houden met de kritische volksstroming. De woorden zelf veranderden: de regering sprak niet meer over Europese integratie maar over Europese samenwerking.

In 2010 werd met steun van de partij van Wilders een liberaal/christendemocratische regering gevormd. Een regering, weliswaar kortstondig, die, althans qua schijn, kritisch was over alles wat er uit Brussel kwam. De periode van onttovering had zijn hoogtepunt bereikt.

Pragmatisch vasthouden

De derde periode, van 2016 tot nu, is die van een herontdekt geloof – minder ideologisch dan pragmatisch. Net als de vorige periode was het al begonnen vóór 2016, vooral tijdens de staatsschuldencrisis. Want ondanks hun nogal kritische verbale houding besefte Nederland het kapitale belang van het voortbestaan ​​van de euro voor hun economie. Het land heeft daarom een ​​zeer constructieve rol gespeeld bij de ontwikkeling van de nodige instrumenten, zowel die om de onmiddellijke crisis te beheersen als die om toekomstige crises te voorkomen. Het creatieve genie van Nederlandse treasury-experts was cruciaal bij het beheersen van de ongekende gebeurtenissen die toen de Europese Unie troffen.

Maar de politieke gebeurtenis die de meeste invloed had op de Europese stemming van Nederland was het Brexit-referendum in het Verenigd Koninkrijk. De traditionele politieke klasse, inclusief partijen die om electorale redenen hadden geflirt met gereserveerde standpunten ten opzichte van Brussel, besefte dat er in dit soort discours een gevaar schuilt voor een gevaarlijke anti-Europese storm. Gevaarlijk omdat een "next" niet alleen een ramp zou zijn voor de economie van Nederland, maar ook voor de Europese stabiliteit als geheel. Dit verklaart niet alleen de terugkeer naar pro-Europese toespraken - bijvoorbeeld die van premier Rutte - maar ook de uiterst harde opstelling van Nederland bij de onderhandelingen over de voorwaarden van het Britse vertrek. Dus kregen David Cameron en zijn opvolgers een koude schouder van premier Rutte toen ze probeerden Den Haag, een oude vriend van Londen, te beïnvloeden.

Een tweede gebeurtenis zou een beslissende invloed hebben op de Europese politiek: de Russische agressie in Oekraïne en de aanval op vlucht MH-17 door de Russen. Het belang van een sterke Europese Unie werd toen meer gevoeld en erkend dan ooit. De minister-president, die tot dan toe vooral sprak over het economisch belang van de interne markt, benadrukte nu ook het politieke belang van Europese opbouw. Deze ontwikkeling werd nog versterkt door de verkiezing van president Trump in het Witte Huis en door de komst van een steeds autoritairder China met een internationale aanwezigheid.

Het is deze pro-Europese mentaliteit die duidelijk terugkomt in het regeerakkoord van de huidige regering.

Al met al hadden deze gebeurtenissen een tegengestelde invloed op de politieke partijen in vergelijking met het referendum van 2005. Als dat laatste leidde tot een kritische herziening van de standpunten van de van oudsher pro-Europese politieke partijen, dan leidde dat tot een minder ingrijpende herziening van de openlijk Eurosceptische politieke partijen. Dat geldt met name voor de Socialistische Partij en zelfs voor de partij van Wilders. Er is slechts één uitzondering: de partij Forum voor Democratie van Thierry Baudet, de meest radicaal euroscepticus van Nederland.

Momenteel zou men het Europese politieke landschap in Nederland kunnen indelen in drie groepen: de zeer pro-Europese politieke partijen: D66, de Groenen en de jonge Volt-partij; de gematigde pro-Europese partijen: de Liberale Partij, de Sociaaldemocratische Partij en de twee christendemocratische partijen; en de categorie min of meer eurosceptische partijen: in oplopende volgorde de Socialistische Partij, de Partij voor de Dieren (ecoloog), de rechtse partij Ja-21 en Forum voor Democratie van Baudet. De grote open vraag is die van de Europese positionering van de gloednieuwe BBB – Beweging van Boeren en Burgers – zeer grote winnaar van de provinciale verkiezingen – en dus van de Senaat – van 15 maart. Ze zouden in de tweede categorie kunnen vallen. Hun programma zegt niet veel, maar stelt duidelijk dat ze tegen een 'Nexit' zijn, maar kritisch staan ​​tegenover bepaalde Brusselse beleidslijnen die het dagelijks leven van mensen beïnvloeden. De toekomst zal uitwijzen of de BBB haar standpunten verduidelijkt.

Toch is een van de belangrijkste gevolgen van bovengenoemde ontwikkelingen en van de nieuwe positie van Nederland in continentaal Europa de toenadering tot Frankrijk. Minister van Buitenlandse Zaken Hans van Mierlo had in de laatste jaren van de vorige eeuw al pogingen gedaan tot diepere bilaterale samenwerking – helaas tevergeefs. Vandaag de dag is de intensiteit van de Frans-Nederlandse samenwerking, gesymboliseerd door het staatsbezoek van president Macron op 11 en 12 april, absoluut ongekend.